Met zout op mijn lippen neem ik een flinke teug zeelucht.
Via een plastic buisje vullen mijn longen zich. Ik ben omringt door duizenden
kleine, grijsblauwe visjes. Roerloos drijf ik aan het wateroppervlakte en kijk
door een glazenbril naar de kring van vis waarin ik mij begeef. Hun bolle ogen turen
strak naar de bewegingen die hun soortgenoten maken. Als ik plots met mijn
flipper zwaai, schieten de visjes als één groot zeebeest weg.
Onder mij zit alleen nog een enorme zeester op een rots
geplakt. Ik neem weer een flinke teug zuurstof om een duik naar de zeebodem te maken.
Met mijn onderarm probeer ik de zeester op te meten, maar het water vertekent.
‘Groot’, constateer ik en beweeg me weer naar het wateroppervlakte, waar de zon
fel doorheen priemt en op mijn schouders brandt. Bevrijd van het silicone
mondstuk haal ik een paar keer diep adem. Er zit een dikke pelikaan naast mij
op het water. Zijn kraalogen kijken ongehinderd naar de zee, waarin zijn
maaltijd rondjes zwemt.
Ondanks dat zijn leefgebied wordt verstoord door witrode
schouders, felgekleurde badkleding en plastic buisjes die boven water
uitsteken, vindt de pelikaan de Arubaanse onderwaterwereld interessanter dan de
wereld erboven. Ik kan hem geen ongelijk geven. Onder het azuurblauwe
wateroppervlakte schuilt een ongerepte wereld, iets wat je over het
eiland nauwelijks kan zeggen. In de jaren '60 van de vorige eeuw ontwikkelde het
toerisme op Aruba zich in vogelvlucht. De authentieke huisjes en andere
historische gebouwen, onder andere uit de koloniale tijd, werden afgebroken om
vervolgens hotels, restaurants, casino’s en bars te laten verrijzen. En met succes.
Jaarlijks komen er bijna anderhalf miljoen toeristen voor de parelwitte
zandstranden, de wuivende palmbomen en de onophoudelijke zon.
Een beetje pijn doet zoiets een historicus wel. Ik denk
terug aan een fotocollage die ik zag op het toilet van een lunchroom. Brede
straten en statige gebouwen die doen denken aan de koloniale bouwstijl die in Suriname
nog altijd terug te vinden is. Hollandse huisjes met een puntdak op een rij.
Paarden en wagens, vrouwen in jurken met kante paraplu’s. 1946 staat in
het foto-onderschrift. Terug aan tafel kijk ik door het raam naar de straat die
ik zojuist in zwart-wit zag. ‘Wilhelminastraat’, alleen het naambordje verraad
het verleden nog.
Wilhelminastraat, Oranjestad. Foto: geheugenvannederland.nl |
De pelikaan heeft inmiddels beet. Niet lang nadat hij was
opgevlogen, maakte hij een snoekduik in het water. Tevreden dobbert hij nu rond,
zijn reusachtige snavel naar beneden houdend, om het overtollige zeewater weg
te laten lopen. In een fractie zie ik nog een grijszilver visje spartelen.
De snavel gaat omhoog en een bobbel glijdt door zijn lange witte nek naar
beneden. Met zijn maaltijd koud achter de kiezen, gaat hij opnieuw in
startpositie en tuurt onophoudelijk naar de zee.
Het toerisme bracht Aruba rijkdom en vernietiging tegelijk.
‘Kijk’, zegt de man van het nationaal park, en hij wijst naar twee grote platen
aan de muur. ‘Zo zag het eiland er in de jaren '40 uit, net na de Tweede
Wereldoorlog’. Ik zie een groengrijze foto, zonder noemenswaardige afwisseling.
‘En zo ziet Aruba er nu uit’, de man wijst naar de afbeelding waarop oneindig
veel lichtgekleurde daken te zien zijn. Opvallend is het enige groengrijze
stipje, aan de oostkant van het eiland. ‘We moesten dit nationaal park wel
oprichten, anders hadden onze kinderen en kleinkinderen nooit geweten hoe Aruba
eruit zag. Dan waren er nu overal hotels.’
Dat groengrijze stipje op de kaart blijkt een uitgestrekt,
beschermd gebied waar bijzonder gekleurde vogels, slangen en zeldzame
salamanders leven. Een Jeep met 4x4 wielaandrijving is nodig om bij de natuurlijke
poel te komen, een van de schatten van het park. De poel is een afgesloten
watertje tussen de rotsen, direct achter de ruige oceaan. ‘Zwemmen op eigen
risico’ zegt het bordje, maar wij bedenken ons geen moment. Terwijl het witte
schuim van de kolkende golven over de rotsen in de poel stroomt, klimmen wij het
water in. Op de randwanden zitten krabben van een formaat dat ik nog nooit heb
gezien. Hun ruggen zijn blauw met oranje en hun scharen zwaaien tijdens het
lopen onrustig heen en weer. Mijn verstand wil inhouden, maar de adrenaline
wint en ik spring het water in. De krabben zijn nu op ooghoogte en door het
kraakheldere water zie ik zee-egels op de rosten zitten. Ik voel dat de poel zo
diep is dat ik niet kan staan. De paniek wil toeslaan, maar dan hoor ik een
dreigend gerommel achter mij. Een kolkende golf breekt op de rotsen. Een regen
van zeewater en wit schuim komt achter de rots vandaan als een stortbui over
ons heen. Het lukt me niet om een schreeuw te onderdrukken. De angst maakt
plaats voor een overweldigend gevoel. Ik knijp m’n ogen dicht en voel het zoute
water met geweld op mijn gezicht kletteren. Nooit eerder heb ik kracht van de
natuur van zo dichtbij meegemaakt.
Het is woensdagavond, zes uur. De zon begint langzaam te
zakken en op een van de meest noordelijke strandjes van het eiland heeft zich
een kleine mensenmassa verzameld. Nieuwsgierig kijken ze naar een met balken
afgezet stukje zand, hun camera’s in de aanslag. Vannacht is hier een
schildpaddennest uitgekomen. Drie vrijwilligers van de Turtle Watch arriveren.
Ze komen het nest uitgraven om te zien hoeveel eieren er zijn uitgekomen en of
er nog kleine schildpadjes zijn die niet op eigen houtje het honk hebben kunnen
verlaten. Onder het rulle zand komen nog negen schildpadjes vandaan, de één wat
levendiger dan de ander. Op vijftig centimeter diepte zit de laatste, half
in het ei. Wanneer de vrijwilligster het witte omhulsel van hem aftrekt,
beginnen zijn pootjes direct te spartelen.
Het is inmiddels zeven uur, de zon gaat onder. De
ongeduldige schildpadjes zitten in een emmer met een handdoek erover heen. Om
niet meteen als prooi te eindigen, mogen ze er pas uit als de pelikanen het
jagen staken. Als de laatste pelikaan het voor gezien houdt, waggelen de kleine
beestjes bijna 24 uur later dan hun broertjes en zusjes uit het nest richting
de zee. Als ze de heuvels van de voetafdrukken in het zand hebben overwonnen,
komen ze eindelijk bij de branding. Tegen de eerste golf zijn we nog niet
bestand. Door de kracht van het water rollen ze over het strand. Maar met de
terugtrekkende beweging van de golf worden ze meegenomen en automatisch maken ze zwembewegingen. Nog een paar keer komen hun kopjes boven
water om lucht te happen en dan verdwijnen ze net als de zon uit het zicht.
Misschien ben ik het toch niet helemaal eens met de pelikaan. Misschien is de Arubaanse bovenwaterwereld wel net zo interessant als de onderwaterwereld. Je moet alleen door het toeristische glazuur heenbijten.
Misschien ben ik het toch niet helemaal eens met de pelikaan. Misschien is de Arubaanse bovenwaterwereld wel net zo interessant als de onderwaterwereld. Je moet alleen door het toeristische glazuur heenbijten.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten