dinsdag 1 september 2015

Boven- of onderwaterwereld?



Met zout op mijn lippen neem ik een flinke teug zeelucht. Via een plastic buisje vullen mijn longen zich. Ik ben omringt door duizenden kleine, grijsblauwe visjes. Roerloos drijf ik aan het wateroppervlakte en kijk door een glazenbril naar de kring van vis waarin ik mij begeef. Hun bolle ogen turen strak naar de bewegingen die hun soortgenoten maken. Als ik plots met mijn flipper zwaai, schieten de visjes als één groot zeebeest weg.

Onder mij zit alleen nog een enorme zeester op een rots geplakt. Ik neem weer een flinke teug zuurstof om een duik naar de zeebodem te maken. Met mijn onderarm probeer ik de zeester op te meten, maar het water vertekent. ‘Groot’, constateer ik en beweeg me weer naar het wateroppervlakte, waar de zon fel doorheen priemt en op mijn schouders brandt. Bevrijd van het silicone mondstuk haal ik een paar keer diep adem. Er zit een dikke pelikaan naast mij op het water. Zijn kraalogen kijken ongehinderd naar de zee, waarin zijn maaltijd rondjes zwemt.



Ondanks dat zijn leefgebied wordt verstoord door witrode schouders, felgekleurde badkleding en plastic buisjes die boven water uitsteken, vindt de pelikaan de Arubaanse onderwaterwereld interessanter dan de wereld erboven. Ik kan hem geen ongelijk geven. Onder het azuurblauwe wateroppervlakte schuilt een ongerepte wereld, iets wat je over het eiland nauwelijks kan zeggen. In de jaren '60 van de vorige eeuw ontwikkelde het toerisme op Aruba zich in vogelvlucht. De authentieke huisjes en andere historische gebouwen, onder andere uit de koloniale tijd, werden afgebroken om vervolgens hotels, restaurants, casino’s  en bars te laten verrijzen. En met succes. Jaarlijks komen er bijna anderhalf miljoen toeristen voor de parelwitte zandstranden, de wuivende palmbomen en de onophoudelijke zon. 

Een beetje pijn doet zoiets een historicus wel. Ik denk terug aan een fotocollage die ik zag op het toilet van een lunchroom. Brede straten en statige gebouwen die doen denken aan de koloniale bouwstijl die in Suriname nog altijd terug te vinden is. Hollandse huisjes met een puntdak op een rij. Paarden en wagens, vrouwen in jurken met kante paraplu’s. 1946 staat in het foto-onderschrift. Terug aan tafel kijk ik door het raam naar de straat die ik zojuist in zwart-wit zag. ‘Wilhelminastraat’, alleen het naambordje verraad het verleden nog. 

Wilhelminastraat, Oranjestad. Foto: geheugenvannederland.nl
De pelikaan heeft inmiddels beet. Niet lang nadat hij was opgevlogen, maakte hij een snoekduik in het water. Tevreden dobbert hij nu rond, zijn reusachtige snavel naar beneden houdend, om het overtollige zeewater weg te laten lopen. In een fractie zie ik nog een grijszilver visje spartelen. De snavel gaat omhoog en een bobbel glijdt door zijn lange witte nek naar beneden. Met zijn maaltijd koud achter de kiezen, gaat hij opnieuw in startpositie en tuurt onophoudelijk naar de zee.

Het toerisme bracht Aruba rijkdom en vernietiging tegelijk. ‘Kijk’, zegt de man van het nationaal park, en hij wijst naar twee grote platen aan de muur. ‘Zo zag het eiland er in de jaren '40 uit, net na de Tweede Wereldoorlog’. Ik zie een groengrijze foto, zonder noemenswaardige afwisseling. ‘En zo ziet Aruba er nu uit’, de man wijst naar de afbeelding waarop oneindig veel lichtgekleurde daken te zien zijn. Opvallend is het enige groengrijze stipje, aan de oostkant van het eiland. ‘We moesten dit nationaal park wel oprichten, anders hadden onze kinderen en kleinkinderen nooit geweten hoe Aruba eruit zag. Dan waren er nu overal hotels.’

Dat groengrijze stipje op de kaart blijkt een uitgestrekt, beschermd gebied waar bijzonder gekleurde vogels, slangen en zeldzame salamanders leven. Een Jeep met 4x4 wielaandrijving is nodig om bij de natuurlijke poel te komen, een van de schatten van het park. De poel is een afgesloten watertje tussen de rotsen, direct achter de ruige oceaan. ‘Zwemmen op eigen risico’ zegt het bordje, maar wij bedenken ons geen moment. Terwijl het witte schuim van de kolkende golven over de rotsen in de poel stroomt, klimmen wij het water in. Op de randwanden zitten krabben van een formaat dat ik nog nooit heb gezien. Hun ruggen zijn blauw met oranje en hun scharen zwaaien tijdens het lopen onrustig heen en weer. Mijn verstand wil inhouden, maar de adrenaline wint en ik spring het water in. De krabben zijn nu op ooghoogte en door het kraakheldere water zie ik zee-egels op de rosten zitten. Ik voel dat de poel zo diep is dat ik niet kan staan. De paniek wil toeslaan, maar dan hoor ik een dreigend gerommel achter mij. Een kolkende golf breekt op de rotsen. Een regen van zeewater en wit schuim komt achter de rots vandaan als een stortbui over ons heen. Het lukt me niet om een schreeuw te onderdrukken. De angst maakt plaats voor een overweldigend gevoel. Ik knijp m’n ogen dicht en voel het zoute water met geweld op mijn gezicht kletteren. Nooit eerder heb ik kracht van de natuur van zo dichtbij meegemaakt.


Het is woensdagavond, zes uur. De zon begint langzaam te zakken en op een van de meest noordelijke strandjes van het eiland heeft zich een kleine mensenmassa verzameld. Nieuwsgierig kijken ze naar een met balken afgezet stukje zand, hun camera’s in de aanslag. Vannacht is hier een schildpaddennest uitgekomen. Drie vrijwilligers van de Turtle Watch arriveren. Ze komen het nest uitgraven om te zien hoeveel eieren er zijn uitgekomen en of er nog kleine schildpadjes zijn die niet op eigen houtje het honk hebben kunnen verlaten. Onder het rulle zand komen nog negen schildpadjes vandaan, de één wat levendiger dan de ander. Op vijftig centimeter diepte zit de laatste, half in het ei. Wanneer de vrijwilligster het witte omhulsel van hem aftrekt, beginnen zijn pootjes direct te spartelen.

Het is inmiddels zeven uur, de zon gaat onder. De ongeduldige schildpadjes zitten in een emmer met een handdoek erover heen. Om niet meteen als prooi te eindigen, mogen ze er pas uit als de pelikanen het jagen staken. Als de laatste pelikaan het voor gezien houdt, waggelen de kleine beestjes bijna 24 uur later dan hun broertjes en zusjes uit het nest richting de zee. Als ze de heuvels van de voetafdrukken in het zand hebben overwonnen, komen ze eindelijk bij de branding. Tegen de eerste golf zijn we nog niet bestand. Door de kracht van het water rollen ze over het strand. Maar met de terugtrekkende beweging van de golf worden ze meegenomen en automatisch maken ze zwembewegingen. Nog een paar keer komen hun kopjes boven water om lucht te happen en dan verdwijnen ze net als de zon uit het zicht.

Misschien ben ik het toch niet helemaal eens met de pelikaan. Misschien is de Arubaanse bovenwaterwereld wel net zo interessant als de onderwaterwereld. Je moet alleen door het toeristische glazuur heenbijten. 




Geen opmerkingen:

Een reactie posten