In de branding springt een jongetje. Het water spat op tegen
zijn tengere beentjes. De zon en de druppels laten zijn melkchocoladebruine
huid onophoudelijk glanzen. Vanaf het strand schat ik hem een jaar of zes. Het
elastiek van zijn zwembrilletje duwt de korte vlechtjes op zijn hoofd omlaag,
maar ondanks dat wil zijn eigenwijze kroeshaar dansen, net als zijn beentjes. Het
jongetje ziet hoe een pelikaan een snoekduik maakt. Zijn grote ogen kijken
opgeschrikt. Dan buigt hij voorover, strekt zijn armen vooruit. Hop, hij
springt het water in en schreeuwt: “Ik ben een zeevogel, kijk mam, ik ben een
zeevogel!”. Zijn moeder glimlacht vanaf het strand. “Kijk dushi, daar is je
zwemmeester al”, roept ze. Een grote man met zwembanden onder zijn arm loopt
naar de branding en pakt het jongetje bij z’n hand. Samen gaan ze naar een
vlonder op de zee, waar zijn zwemles begint.
Mijn ogen willen niet loskomen van het kleine, dartelende
geluk, maar mijn beeld vertroebelt. Bij elke levendige beweging die het
jongetje maakt, zie ik Aylan voor me: het driejarige Syrische jongetje dat met
zijn gezicht levenloos in het Turkse zand lag. Hij had zich overgegeven aan de
vernietigende kracht van de zee. Hij had de strijd verloren, terwijl het
onbezorgde zeevogel-jongetje voor mijn neus het water met zijn ledematen leert
temmen. Beiden raakten met hun voetjes het zachte zand en de zoute zee, maar er
was een wereld van verschil.
De beelden, de foto’s, de verhalen van de duizenden
vluchtelingen wereldwijd bereiken mij via alle kanalen. Ik open mijn Facebook
en stuit via via op een bericht van de Griekse Stratis, die op het eiland
Lesbos mensen uit het water redt met kleine bootjes. ‘Stratis’, lees ik hardop.
Er komen levendige herinneringen boven.
We zitten in een Jeep
met een grote, stoere man aan het stuur. Hij is de gids, al jaren. In een
scherpe bocht geeft hij extra gas. We scheuren over een weg door een
adembenemend mooi landschap. Achter ons zie ik één grote stofwolk. ‘Let
me take you to my favorite place on the island’, zegt hij tegen ons. We rijden
een berg op, tot aan de top. Er staan tientallen zendmasten, het uitzicht reikt
tot aan de zee en verder. De tot dan toe uitbundige Stratis is stil. Hij gaat op
een punt buiten de afzetting zitten en kijkt de komende vijftien minuten voor
zich uit, zegt geen woord. Hij fascineert me, net als het mooie eiland. We
stappen weer in de Jeep en rijden naar een picknickplek. Terwijl de dan
19-jarige ik in een tomatensalade prik, vraagt hij onverwachts: ‘Leg eens uit,
waarom ben je in hemelsnaam vegetariër?’
Stratis, al jaren de goedgehumeurde toeristengids op zijn
geliefde Lesbos, redt nu met andere vrijwilligers vluchtelingen uit zee. Ik kijk op
van mijn scherm, even was ik vergeten waar ik ben. Palmbomen wuiven, het zand
is elke keer weer verbluffend wit, de zee onophoudelijk blauw. Er spelen
kinderen in het water, cocktails staan koud onder de parasol, meisjes maken
selfies; de werkelijkheid lijkt zo eindeloos ver weg.
Venezolanen
Maar schijn bedreigt. Ook op Aruba spelen soortgelijke
verhalen zich af. Op nog geen dertig kilometer afstand voltrekt zich in Venezuela
een economische crisis, met dalende inkomens, werkloosheid, voedseltekorten
en sociale spanningen als gevolg. Het afgelopen jaar hebben veel Venezolanen hun heil op
Aruba gezocht. In het eerste kwartaal van 2015 kwamen er al bijna 38.000 meer
Venezolanen dan in hetzelfde kwartaal vorig jaar (bron: NRC). Enorme
aantallen voor een eiland zo groot als Texel en een inwoneraantal van 110.663
(2014). Op een toeristenvisum of met kleine vissersboten maken de Venezolanen
de oversteek. Honderden werken illegaal in de horeca en toeristensector.
De Arubaanse maatregelen zijn onlangs aangescherpt. Op de
luchthavens wordt strenger gecontroleerd op Venezolanen en het doel van hun
reis. Wie door kunnen lopen zijn de toeristen, die een reis naar het Caribische
eiland kunnen betalen. Ze kijken naar de zee door gepolariseerde glazen,
drinken cocktails door een rietje en maken foto’s van zichzelf. ’s Nachts zijn
de buiken vol en de glazen leeg, twee weken later de kassa's gevuld en de toeristen weg.
Ik wilde een leuk, vrolijk en vermakelijk verhaal schrijven,
over het zomerse leven op een tropisch eiland, over de Amerikaanse aardbeien in
de supermarkt die onnatuurlijk groot en zoet zijn, over dat Arubanen, zittend
voor hun huisjes, altijd terug zwaaien, over dat ik de per ongeluk bestelde
bacon aan een hond gaf, over dat ik de eerste uitzending van Heel Holland Bakt
niet terug kan kijken in dit Caribische deel van het Koninkrijk der Nederland, over
dat ik net als het zeevogel-jongetje een snoekduik in de zee had gemaakt. Maar
ik werd ingehaald door de werkelijkheid, omdat ik ook Aylan had kunnen zijn.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten