Voor de laatste keer zwaaien en dan is het echt tijd om de
douane door te gaan. ‘Waar gaat de reis naartoe?’ vraagt de douanier. ‘Aruba’,
zeg ik op een toon alsof ik het zelf ook nog niet helemaal geloof. ‘Wacht daar
iemand op u?’ ‘Ja’, zeg ik glimlachend. ‘Gelukkig. Alleen reizen is saai’,
en hij geeft mijn paspoort terug.
Lichtelijk versuft door de reistablet die ik heb ingenomen
hoor ik een stem omroepen dat het vliegtuig kapot is. Er moet een monteur komen.
Ik zit ingebouwd op mijn zelfgekozen plekje aan het raam. In de brandende zon (na dagen van storm is het in Nederland weer zomer) staan we midden op de
start- en landingsbanen van Schiphol. ‘Helaas, de deuren mogen niet open van de
luchtverkeersleiding’, zegt de vrouwenstem met geveinsde medelijden. We
worden zoet gehouden met halalwater en time-outkoekjes. Ondanks de hitte en de
stijve billen, blijft iedereen rustig zitten. Omdat zelfs de Goede Tijden
Slechte Tijden-actrice in de stoel voor me geduldig blijft, besluit me ook niet
op te winden over de vertraging. ‘Veiligheid gaat voor alles’, aldus de piloot.
De allerlaatste stoel
Ik heb er al bijna twee mierzoete Hollywoodfilms opzitten als we de lucht ingaan. Negen uur lang zie ik alleen maar water en wolken. Onderweg naar het toilet tref ik vier moslims die in het smalle gangpad hun kleedjes uitrollen om naar het oosten te knielen. Als we over een staartje van Mexico vliegen weet ik dat ik er bijna ben.
Op Curaçao
dirigeert het personeel me naar de informatiebalie. Mijn aansluitende vlucht
naar Aruba heb ik door de vertraging lang en breed gemist. Er blijkt nog één plekje te zijn in het toestel naar
Aruba. Met spoed word ik met een bus naar het kleine vliegtuigje gebracht. Bevangen
door de hitte plof ik neer op de allerlaatste stoel. Een donkere vrouw in een
bijzonder mooi gekleurde jurk kijkt naar het zweet dat in druppels langs mijn
slapen gaat. ‘Doe rustig, het is warm’, zegt ze. Als ik even later door de glazen deuren
kom kijkt Benjamin mij lachend aan. Mijn avontuur is begonnen.
'Een foto, waarvan?'
Aruba is in alle opzichten overweldigend. We lopen over een
hagelwit strand, waar palmbomen wuiven in de wind en de zon aangenaam op mijn
huid brandt. ‘Even een foto maken’, zeg ik. ‘Waarvan?’, vraagt Benjamin. ‘Waarvan?’
herhaal ik spottend en wijs naar de azuurblauwe zee aan onze voeten. ‘Ja sorry,
ik zie het soms al niet meer’, zegt hij lachend. Zelfs een paradijs went.
Paradijselijk is het binnenland van Aruba allerminst. De
hordes toeristen -voornamelijk Amerikanen die op luchtbedden in de zee
drijven- zie je hier nauwelijks meer. De hobbelige wegen voeren langs kurkdroge
landschappen. Huizen met hekken, bouwplaatsen, verlaten panden, afval,
zwerfhonden en plotselinge winkels zorgen voor een chaotisch straatbeeld.
Tuinen met groene planten en bloemen verraden dat je je ineens in een villawijk bevindt. Hier kunnen mensen het dure water aan de planten geven.
Wiegende heupen
Al op de eerste avond (het schemert al en ik heb het eiland
nog niet eens bij daglicht gezien) neemt Benjamin me mee naar een strandtent op
een vlonder boven de zee. We drinken een lokaal biertje met een limoentje erin,
terwijl er een salsales begint. Licht in mijn hoofd door de reis, de warmte, slaap, en het tropische bier kijk ik naar de blote
voeten die over de zanderige vloer schuiven. De salsalerares kijkt tevreden naar
haar houterig bewegende leerlingen, terwijl haar heupen wiegen alsof ze nooit
anders hebben gedaan. ‘Dit wil ook kunnen als ik hier wegga’, beloof ik mezelf.
Net als een hele waslijst aan andere dingen die ik hier op Aruba wil leren.
Gelukkig heb ik nog vijf maanden te gaan! Ayo!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten