woensdag 28 oktober 2015

De zoektocht naar de haaientand



We drijven samen in de oceaan. Onze armen moe van het gooien met de bal, het zout prikt in onze ogen. “We hebben nog nooit zo lang samen gezwommen toch?” vraagt hij. “Dat hebben we wel, maar toen zat jij nog in een dikke buik” zeg ik. “Mamma, ik en de rest zaten een keer in een hotel, we gingen elke dag naar het zwembad, vlak voordat jij werd geboren.” “Jammer dat ik dat niet meer weet” zegt hij, en zijn blanke lichaam verdwijnt onderwater. Als hij weer bovenkomt heeft hij een stuk steen in zijn handen. Zilveren puntjes glinsteren in het zonlicht. “Kijk Lynn, volgens mij is dit graniet.”

Die dikke buik leek ooit eindeloos te duren. Nu is hij ineens twaalf en priemen kleine donshaartjes door zijn bovenlip. Op zijn tanden zitten zilveren plakkers en zijn voeten zijn groter dan die van mij. Nog nooit was hij zo ver van huis, maar hij neemt Aruba met alle gemak in zich op. Dagen moest ik wennen aan de alles omvangende warmte en het tijdsverschil met Nederland. Hij niet. ’s Ochtends om zeven uur sluipt hij op zijn tenen de slaapkamer uit, om rond negen voor het eerst weer op te kijken vanaf zijn tablet.

De oceaan heeft een onophoudelijke aantrekkingskracht op hem. Net als babyschildpadjes die uit het ei komen weet hij precies waar het water is. Half uitgekleed zit het stugge plastic van zijn snorkel al strak om zijn hoofd. Zijn haar warrig en zijn oor dubbel; het deert niet. “Kom nou, misschien zien we weer een ballonvis!” roept hij tijdens zijn drafje naar de zee. 


Hij ligt roerloos in het ondiepe water, zijn gezicht naar de bodem, zijn licht verbrande schouders aan het wateroppervlakte. Door het plastic buisje zuigt hij zuurstof naar binnen. Het water is zo helder dat ik zilverachtige visjes in een kring om hem heen zie zwemmen. Zijn vingers glijden over de bodem, pakken steentjes en schelpjes. Een voor een worden de vondsten gekeurd door ze dicht bij zijn beslagen duikbril te houden. De meesten worden daarna met een ferme worp weggegooid, sommigen houdt hij stevig in zijn hand. Op mijn handdoek ligt een hele verzameling. Koraal, gladgesleten steentjes, glimmend parelmoer en mooie witte schelpen met een gat erin, want “die kun je aan een ketting doen”. “Kun je hier ook haaientanden vinden?” vraagt hij na twee uur schatzoeken. Zijn vingers zijn helemaal gerimpeld. 


’s Avonds lopen over de boulevard. Tientallen kraampjes verkopen schreeuwerige souvenirs met ‘Aruba’ erop. De stickers verraden dat ze in China zijn gemaakt. Hij wil snuffelen tussen de prullaria, want hij heeft geld gekregen van zijn overgrootoma. Hij stopt bij een kraampje met sierraden. Zijn oog valt op een zwart leren ketting, met kraaltjes en een scherpe haaientand. “Is this a real shark tooth?” vraagt hij aan de verkoper die eruit ziet als een indiaan. Zijn gebatikte shirt heeft een V-hals tot net boven zijn navel, op zijn lichtbruine borst hangt een grote hanger in de vorm van een slagtand. Zijn lange haar is zwart en statisch, alsof hij het met een kammetje heeft geprobeerd te touperen. De wind waait met gemak door de sluike lokken. Zijn handen vol ringen vegen het haar contant uit zijn gezicht. “Yes my friend” antwoordt de indiaan. “Ten dollar, special price for you.”

De prijs brengt hem niet van de wijs. Zijn ogen bestuderen de ketting nauwkeurig. “If it’s a real tooth, then where did you found it?” Hij verbaast hij me. Engelse zinnen vloeien moeiteloos uit zijn mond. Hij spreekt de taal beter dan ik deed op mijn drieëntwintigste. De indiaan geeft toe dat hij deze tanden niet zelf heeft gevonden. Maar in de zee rond Aruba zijn wel haaien geweest, zegt hij. “Come with me my friend, i want to show you something”, en hij gebaart met zijn vingers vol zilver. In een hoekje van het kraampje trekt hij een verborgen laadje open. Als een illusionist heeft hij ineens twee grote haaientanden in zijn hand, compleet met een stuk kaak. “Deze heb ik zelf gevonden, aan de ruige oostkant van het eiland, waar de haaien vroeger doken toen het nog onder water stond.” De handen van de indiaan maken duikbewegingen. Zijn zwarte haar danst voor zijn gezicht, hij heeft geen tijd om het weg te vegen. “I tell you my friend, you can find shark teeth on Aruba.”

We zitten in een Jeep. Hij met zijn pet andersom, anders waait ‘ie af. De wind zingt door de auto, de radio valt hij elke hobbel uit zijn houder. We parkeren bij een van de grotten in het National Park aan de oostkant van het eiland, waar een man in een survivalachtig uniform op een muurtje in de schaduw zit. De gids heet Rambo en hij neemt ons mee. Zijn grote zwarte kisten stappen stevig door over de gladde stenen. Met een komisch Arubaans accent vertelt hij over de geschiedenis van de grotten. Over hoe Aruba in den beginne onder water stond en dat we daardoor koraal in het gesteente kunnen zien. Zijn zaklamp schijnt over het plafond, de meest schitterende vormen en kleuren worden zichtbaar. 


“Kun je hier ook haaientanden vinden?” vraagt hij aan de gids. Rambo draait zich abrupt om en schijnt met zijn licht op ons. “Niet alleen haaientanden, hele kakken!” Zijn kleine oogjes glinsteren als koraal, zijn stem slaat bijna over. Ik moet lachten om hoe hij ‘kaken’ uitspreekt als ‘kakken’. “Maar hoe weet jij dat kleine vriend, kom je van Aruba?” vraagt Rambo zonder het antwoord af te wachten. “Het is een verhaal dat alleen locals kennen. Er zijn plekken hier aan de oostkust waar je haaienkakken kunt vinden, de meeste zitten vast in steen. Maar het is geheim omdat anders iedereen komt zoeken en hakken.”
We lopen de grot uit. “Zie je wel, die indiaan had dus toch gelijk.”

De week vliegt. Zijn zeevondsten liggen als een berg op tafel. “Hou jij ze maar, ik krijg ze toch niet door de douane” zegt hij wijs. De uren in het water hadden hem helaas geen haaientand meer opgeleverd. Zijn snorkel en zwembroek verdwijnen in de koffer en we rijden naar het vliegveld. Als we in de gehorige vertrekhal staan breekt het onweer los. Dikke druppels glijden over de ramen, flits en donder volgen elkaar snel op. Het is ineens donker en zijn gezicht lijkt bruiner dan een uur geleden. De mouwen van zijn lichtblauwe overhemd zijn nonchalant opgerold, de eerste twee knoopjes bij zijn hals zijn open. Om zijn nek hangt een kleine haaientand aan een leren touwtje. De indiaan had de special price van tien dollar uiteindelijk verlaagd tot acht.    

Een laatste foto van ons samen, qua lengte verschillen we nauwelijks meer. “Bedankt, ik vond het heel erg leuk.” Voor de douane draait hij zich nog een keertje om. “Lynn, kom ik nu ook voor in je nieuwe blog?” 

maandag 12 oktober 2015

Integreren op het hoogste niveau met een “angua in m’n chanchan” (prik in m’n bil)





BAM! Ik zit rechtop in mijn bed door een oorverdovende knal. Het zacht zoemende geluid van de airconditioning is gestopt, en ook de digitale rode cijfers kan ik niet meer vinden in het donker. Lichtflitsen schieten door de gordijnen alsof er tientallen foto’s tegelijk worden gemaakt. In de verte klinkt een dreigend gerommel dat binnen enkele minuten boven ons huisje tot uitbarsting komt. In het holst van de nacht staren we door de glazen voordeur naar het noodweer dat zich buiten voltrekt. Dikke druppels trekken strepen op het raam. De wind rukt aan palmbomen die gewillig meebewegen. Het opspattende water maakt via de kieren bij de drempel onze voeten nat. De stroom is uitgevallen en ik maak mij zorgen om al het eten in de koelkast dat we juist vandaag hebben gekocht.

Het is een van de ergste onweersbuien die ik ooit heb meegemaakt, maar het is niks vergeleken met het noodweer in de rest van de regio. Orkaan Fred, de tropische stormen Grace en Henri en orkaan Joaquin hielden al goed huis dit seizoen. Op een weerkaart kijken we naar de dieppaarse draaikolken boven de Bovenwindse Eilanden en verder, terwijl bij de Benedenwindse Eilanden (waaronder Aruba) slechts wat rode stippen zijn te zien.

Moegestreden 
De volgende ochtend vroeg lijkt Aruba moegestreden van de strijd met het onweer. Er staat geen zuchtje wind, de bladeren van de palmbomen hangen onbeweeglijk. Zelfs de tropische vogels zingen even niet. Langs de wegen liggen plassen als spiegels en er is niemand op straat. We rijden naar het naar zuiden van het eiland waar Benjamin duikles heeft. De net opgekomen zon is nog niet op volle sterkte en zee ligt er rimpelloos bij. Nog geen zes uur na het natuurgeweld drijf ik in de oceaan, die nog nooit zo rustig was. 


Bruisende industriestad
Het zuiden van Aruba is een fascinerend gedeelte. Ver weg van de grote, dure hotels dient zich hier een andere werkelijkheid aan. In het plaatsje San Nicolas, na Oranjestad de tweede stad van Aruba, vind je geen toeristisch glazuur. De straten zijn grotendeels verlaten. De vervallen huizen, nooit afgebouwde hotels en dichtgetimmerde rumshops doen vermoeden dat de stad ooit bruisende en leefde. Het is de enige plek op het eiland waar prostitutie legaal is en waar straatbendes het schieten niet schuwen, zo gaan de verhalen. Weinig in deze plaats doet herinneren aan de hoogtijdagen in de eerste helft van de twintigste eeuw. San Nicolas werd in één klap een bruisende industriestad toen in 1924 het bedrijf Lago Oil and Transport Company de deuren van een olieraffinaderij opende. 

Links: de olieraffinaderij in de jaren 1920. Rechts: verlaten industrieterrein, oktober 2015.

‘Kijk’ zegt de barman in Charlie's Bar. ‘Daar aan de muur zie je een foto van de olieraffinaderij. San Nicolas floreerde!’ Aan een overvol behangen muur hangt een grote zwart-wit foto. Arbeiders met hoofddeksels lopen uit de raffinaderij naar hun auto’s. Het is vier uur geweest, hun werkdag zit erop. Gezien het slaapstadje dat San Nicolas nu is, is het moeilijk voor te stellen dat deze mensen slechts een fractie zijn van de massa’s die hier dag in dag uit zwaar werk verzetten. 

De barman vervolgt zijn verhaal: ‘En wat deden ze als ze klaar waren? Dan kwamen ze hier naar de bar. Het zat elke dag vol zeelui en industriewerkers’, vertelt hij terwijl hij een biertje optrekt. ‘In 1976 ben ik vanuit Schiedam naar Aruba gekomen. Ik heb alles zien veranderen. Kijk maar naar de foto onder de zwart-wit foto.’ Ingelijst hangt een afbeelding van de beroemde parelwitte stranden waar Aruba bekend om staat. ‘Die foto komt uit 1959. Zoals je ziet staat er slechts één hotel. Voor de rest was er niks in het noordwesten van het eiland. Toeristen waren er nog nauwelijks. Waar het gebeurde was hier, in San Nicolas.’ Hij hangt voorovergebogen op de bruine bar, praat op een dromerige toon tegen ons. Een verhaal dat hij dag in dag uit vertelt. ‘Toen in 1985 de raffinaderij gesloten werd is alles snel veranderd. San Nicolas liep weg, de bar werd stil. Nu komen mensen voor de highrise, de grote hotels.’ 

Boven: foto van de raffinaderij-arbeiders. Onder: Eagle Beach anno 1959.

De woorden van de barman dansen door mijn hoofd. Ik kijk om mij heen. Hier klinken geen zeemansliederen en dronkenmansgelal meer. Charlie's Bar is nu een museum. Elke centimeter is behangen met voorwerpen. Boeien, nummerborden, poppen, lampen, hoeden, ballen, borden, foto’s, rijbewijzen en dollarbriefjes. De kleinzoon van Charlie, de man die het café in 1941 opende, staat in de keuken. In tegenstelling tot vroeger wordt er nu eten geserveerd aan nieuwsgierige toeristen als wij; die hangen aan de lippen van de barman en zijn verhalen over San Nicolas’ gouden jaren verslinden.

Charlie's Bar, San Nicolas
We lopen terug naar de auto. Op de verlaten parkeerplaats valt mijn oog op een muurtje met een bijzonder mooie graffiti-afbeelding van de industriële hoogtijdagen. De enige olie die er nu nog te vinden is ligt in ronde vlekken in de parkeervakken. Voor het eerst zie ik mensen op straat. Een groepje oudere mannen zit op een pleintje geanimeerd met elkaar te praten. Ze doen mij denken aan de mannen met de hoofddeksels op de foto. Ik zwaai, ze zwaaien terug. Met de pijpen van de verlaten olieraffinaderij op de achtergrond rijden we terug naar huis.  

Graffiti & olievlekken

Rivièrahal 
De waterplassen die er vanochtend nog zo idyllisch als een spiegel bij lagen, zijn gedurende de hete dag behoorlijk gaan ruiken. ‘Het stinkt naar de Rivièrahal!’ roep ik uit en doe het autoraampje aan mijn kant dicht. Benjamin lacht, hij weet precies wat ik bedoel. De Rivièrahal van Diergaarde Blijdorp in Rotterdam is het warme en vochtige verblijf van tropische dieren als krokodillen en zoetwatervissen. De typische en penetrante lucht van tropische urine is een van de onmiskenbare geuren uit onze jeugd. Vaag rook ik de lucht al eerder op Aruba, als we langs plekken liepen waar veel leguanen zitten. Nu heeft het overvloedige water op de kurkdroge grond hun uitwerpselen tot wasdom laten komen. Nog dagen lang rijden we met dichtgeknepen neus door een levensgroot Rivièragebied. Blijdorp is er niks bij.

En de zeldzame regen zorgt voor meer ellende. In nog geen vierentwintig uur hebben kleine larven zich in de stilstaande, blubberige waterplasjes ontpopt tot tropische insecten van het sterkste soort. Hun strooptocht begint als de schemering heeft ingezet. In kleine legertjes vliegen ze af op de nietsvermoedende dinerende mensen op de terrassen. De chemische stoffen die in wolkjes uit spuitbussen komen arriveren te laat. De angels hebben zich door de huiden geboord, het gif is al naar binnen. Morgen loopt niemand meer zonder jeukende bulten over het strand.

Kremlin
Of het nu de muggenbeten waren of iets anders, twee dagen later zit ik onder de rode uitslag. De plekken verspreiden zich in hoog tempo over mijn lichaam. Na een bezoek de dokter en twee prikken later zit ik thuis op de bank. Ik heb zoveel tubes crèmes om op de jeukende plekken te smeren dat ik mezelf de bijnaam ‘Kremlin’ geef.

‘Je hoort er nu wel helemaal bij’, zegt Benjamin gekscherend. ‘Iedere Arubaanse patiënt gelooft heilig in genezing na een “angua in je chanchan” (Papiamento voor ‘prik in je bil’). 
Smeren, uitrusten, weken in de zee en de toepasselijke serie JEUK kijken: de komende dagen ben ik even van de radar, ayo!