De banden piepen. Mijn voet drukt het pedaal zo stevig in
dat mijn tenen pijn doen. Mijn hand geeft een ruk aan het stuur, het lijkt sneller
te gaan dan mijn hersenen denken. Terwijl ik uitwijk naar links zie ik in mijn
achteruitkijkspiegel dat het zwarte hondje ongedeerd de weg is overgestoken. Achter
mij geeft een chauffeur toeterend commentaar op mijn manoeuvre. Ik haal opgelucht
adem. Al vaak genoeg heb ik dode viervoeters langs de weg zien liggen.
Honden zijn een groot probleem op Aruba. Het zijn er veel te
veel en de meeste van hen leven op straat. Van jong tot oud, van dik tot dun;
overal zwerven ze rond in roedels. De meesten dragen een halsband waardoor je
in eerste instantie niet doorhebt dat het straathonden zijn. Maar de veelal gehavende
hondjes zijn ooit als schattige puppy’s door iemand in huis gehaald. Eenmaal
groot, sterk en onopgevoed worden de meeste van hen weer op straat gezet, zo heb ik
mij laten vertellen. Elke dag worden tientallen wollige babyhondjes op internet
aangeboden, mijn Facebooktijdlijn staat er vol mee.
Toch is het leven van een straathond niet per definitie
slecht, bedenk ik als ik heel vroeg in de ochtend over een verlaten weg rij. De
zon is net op en de lucht voor Arubaanse begrippen nog aangenaam koel. Over de
weg rent een groepje honden elkaar achterna met een stok, speels blaffend met hun
staartjes in de lucht. Ze kunnen ongestoord dollen zo lang ze willen, om
vervolgens in de schaduw van een boom een luie siësta te houden. ’s Nachts
slapen ze onder een prachtige sterrenhemel op de mooiste stranden. Bij de
afvalcontainers van de supermarkt worden dikwijls grote stukken vlees
uitgedeeld. Zo lang een hond sterk en gezond is, is Aruba een paradijs.
Voor zieke en zwakke exemplaren is er weinig aandacht. In
dat opzicht verschilt de dierenwereld weinig van die van mensen. Zo’n
tussen-wal-en-schip-hondje staat op een dag ineens voor mijn deur. Het heeft
net stevig geonweerd en de straten staan blank. Het zwartbruine beestje heeft grote
oren die bij de puntjes omgeklapt zijn. Zijn natte pootjes laten een spoor van
afdrukken na. Zijn dunne staartje hangt naar beneden, zijn ronde vochtige ogen
kijken vragend.
‘We nemen geen dieren mee naar huis’ beloofden Benjamin en
ik elkaar plechtig toen we naar Aruba vertrokken. Wat kunnen we ze bieden in
ons leven midden in de grote stad? Al direct bij aankomst op het eiland voelde
ik dat ik mezelf sterk moest houden, de honden niet te dichtbij moest laten
komen. Mijn dierenhart is nou eenmaal broos. Vanuit de deuropening staar ik nu in
de twee grote bruine ogen en ik weet dat het te laat is.
We noemen hem Dushi. Volgens de buren komt hij hier altijd,
want de vorige bewoners gaven hem eten en drinken. Nu verwacht hij duidelijk
hetzelfde. Elke ochtend hoor ik zijn pootjes met iets te lange nagels over het grindpaadje
lopen. Voorzichtig, alsof hij pijn doet aan zijn voetkussentjes. Hij oogt timide.
Zijn staartje hangt altijd laag, zijn kop is naar de grond gebogen als hij komt
aanrennen. Zijn pels zit vol met teken. Met zijn achterpootje krabt hij eindeloos
naar de kriebels in zijn vacht.
Elke dag komt hij een stapje dichterbij. Zijn tong als een
lapje uit zijn mond. Eerst tankt hij water om vervolgens onder de auto weg te kruipen voor een dutje. Maar vandaag blijft hij na zijn drinkbeurt staan op
het terras. Als ik hem voorzichtig probeer te aaien legt hij zijn kop op de
grond en rolt met zijn rug over de stenen. Zijn vier kleine pootjes vouwt hij onhandig
in de lucht. Mijn vingers kriebelen zijn stugge buik. Zachte geluidjes verlaten
zijn bek die hij een beetje openhoudt.
Het dierengeluk is van korte duur. Een witte bus komt met
een rotvaart het terrein opgereden. Met de motor nog draaiend stapt de
eigenaar van de huizen uit. Hij beent met grote passen onze kant op. Dushi
schiet weg. Zijn hangende kopje verdwijnt uit mijn zicht. De man is driftig.
Het staartje dat aan de achterkant door zijn pet steekt zwiept heen en
weer. Ik hoor hem kreten roepen als ‘verboden de honden te voeren…’ ‘straks zit
er overal ongedierte..’ ‘ik schiet hem dood als jullie hem nog langer eten en
drinken geven’. We blijven beduusd achter.
Kleine Dushi heeft niets van de tirade meegekregen en staat
’s avonds moe en hoopvol voor onze deur. De dagen daarna zijn een kat-en-muisspel
tussen het zoemende geluid van de naderende witte bus en water geven aan het
hondje. Dushi komt steeds vaker en blijft steeds langer. Hij heeft ons
geadopteerd in plaats van andersom. Als op een avond de badhanddoeken over de
stoelen op het terras te drogen hangen verschanst hij zich in de geïmproviseerde tent. Uren
ligt hij ongezien te slapen terwijl de boze huurbaas af en aan rijdt.
Ineens is Dushi weg. Hij is al drie dagen niet langsgekomen
en het waterbakje blijft onaangetast. Ik maak een rondje door de
wijk, kijk onder alle auto’s. In mijn verbeelding zie ik hem al met zijn grote ogen in de loop van een pistool kijken. Het doet mij meer dan goed is. ’s
Avonds hoor ik hondenpootjes sluipen over het grind. Opgelucht ben ik als ik
zijn hangende oortjes achter de auto vandaan zie komen. Tegelijkertijd schrik
ik van de vijf hondjes in alle soorten en maten die achter hem aanlopen. Hij
heeft al zijn straatvriendjes verteld over zijn adoptieouders, het bakje vers
water, de slaaptent van handdoeken. Dushi is totaal uitgeput. Hij stort direct neer
op de tegels en valt als een blok in slaap. Terwijl ik zijn soortgenootjes
probeer weg te sturen besluit ik dat het zo niet langer kan.
De dierenambulance komt de straat ingereden. Het geluid is
vele malen zachter dan die van de witte bus en dus blijft Dushi rustig liggen.
Honden leren snel. Een vrouw met een bos roodachtig haar stapt met blote voeten de
bus uit. Ze heeft nog wel een plekje in de opvang voor het verloren schaap, zegt
ze tegen me als ik haar het verhaal vertel. Ze steekt haar blote armen naar
Dushi uit. Zijn ogen kijken treuriger dan ooit, alsof hij weet dat dit moment
er een keer aan zat te komen. Gelaten laat zijn zich optillen, zijn pootjes recht
vooruit gestoken. Vanuit de tralies van het hok kijkt hij me aan. Ik wil hem
uitleggen dat zijn toekomst rooskleuriger wordt, maar realiseer hoe
belachelijk dat moet klinken hier midden op straat.
De dagen zijn stiller zonder Dushi. Geen getik van zijn
nageltjes op de terrastegels, geen geslurp bij het waterbakje, geen blije
pootjes in de lucht. Voor Dushi zijn de dagen juist voller. De teken zijn uit zijn
vacht gehaald en het vuil is van hem afgespoeld. Elke dag krijgt hij een bakje
brokjes en hij kan water drinken wanneer hij wil. Met heel veel andere honden woont hij in een opvang die ‘vrolijke staartjes’ heet. Ik denk aan Dushi z'n staartje, dat altijd naar beneden hangt. De eigenaar staat ons al op te wachten
als we aan komen rijden. Dushi heeft een blauwe halsband om zijn nek en zit
geduldig naast de man. ‘Het gaat goed met hem. We behandelen hem tegen wormen
en binnenkort wordt hij gecastreerd.’ Zijn bruine hondenogen staan nog even vochtig
en timide. ‘Maar het is geen groepsdier’, vult de man aan terwijl hij Dushi over
zijn knokige kop aait. ‘Hij liefst zoekt hij mij alleen op. Vorige keer lag hij
ineens in mijn slaapkamer, hij houdt van rust en persoonlijke aandacht.’ Dushi
kijkt naar hem op alsof hij zichzelf in het verhaal herkent.
Kleine Dushi heeft geluk gehad. Weinig andere kwetsbare
honden op Aruba krijgen brokken en een warme hand over hun bol. Vol bewondering
kijk ik naar de man die voor meer dan tachtig honden zorgt. Zijn broek heeft
een gat en zijn shirt is vuil. Achter het hek zitten ook schurftige exemplaren,
of honden met drie poten. Ze zijn hem allemaal even lief. ‘Uiteindelijk houd ik
meer van dieren dan van mensen’, zegt hij zacht. Dushi drukt zijn kop tussen
zijn scheenbenen, begraaft zijn bruine ogen in de donkere ribstof.
Met een gerustgesteld hart laat ik Dushi achter, al
wil de rest van heel mijn lijf hem mee naar huis nemen. ‘De goedheid van een
land kan afgelezen worden aan hoe het met zijn dieren omgaat’, zei Gandhi ooit.
Ik denk aan de honden op Aruba en het stemt mij treurig. Maar de kunst is om de uitzonderingen op de regel te zien, zij die hoop geven. Mensen die weinig hebben maar veel geven. Ik kijk naar het blauwe lint
tussen de hondennek en de mannenhand. Het is een band voor het leven. Dushi
hoort hier op Aruba, in de warmte en rust van een tropisch eiland, en niet in
de Nederlandse hectiek van de stad. De hand van de man is vies en bruin van de
hondenvachten, maar ik schud hem met liefde.