Dagen op Aruba worden niet geleefd, ze worden gevierd. Ruim voor kerstmis ben ik op een huisfeestje met Arubanen die de kerstklokken al hebben horen luiden. Van binnen is de woning van top tot teen versierd. Groen en rode lampjes knipperen wild. De gasten zien het niet, iedereen is in de tuin. Het is midden december en het feestje wordt in de buitenlucht gevierd. Zoiets blijft wennen voor een Nederlander. In de hoek staat een geïmproviseerde bar vol flessen tropische likeur, limoentjes en een koelbox met bier. Aan een boomtak bungelt een flesopener. Niemand biedt de ander een drankje aan. Als je iets wilt drinken, moet je het pakken. Hoe meer, hoe beter.
De wind trekt zachtjes aan de franjes van de galajurken.
Gestifte lippen laten sporen na op plastic glaasjes. De muziek is alles behalve
van Mariah Carey of Wham!. Uit de speakers komen salsaritmes die in een
rechtstreeks spoor de heupen van de Arubanen weten te vinden. Terwijl er boven
ons een heldere sterrenhemel ontstaat, bewegen tientallen voeten over de
tuintegels.
Mijn drie maanden salsales zijn niet voor niets geweest. Zonder
schroom dans ik de basispasjes die ik inmiddels beheers. Een vrouw in een strak
rood jurkje pakt niet veel later mijn hand. De muziek is veranderd en ik dans niet meer in de
maat. “Dit is geen salsa meer”, zegt ze als ik onhandig mijn voeten heen en
weer beweeg. “Dit is merengue”. Terwijl ze dat zegt bewegen haar knieën snel
heen en weer. “één twee, één twee, één twee.” Haar hand geeft het ritme door
via mijn arm. Als vanzelf ga ik mee in weer een nieuwe Caribische dans.
Tijdens een korte muziekpauze schuift ze haar rechtervoet
over de grond naar voren. Wat bedoelt is als een elegante tussenpas eindigt
bijna in een valpartij. De zoete drankjes zijn een beetje naar haar hoofd gestegen.
Ze herstelt zich snel en de salsa wordt weer ingezet. Ze trekt me mee de
dansvloer op en ondanks de alcohol beweegt haar lichaam automatisch op de maat.
Ik weet het zeker: dansen zit hier in het DNA.
De kerkklokken luiden. Mannen, vrouwen en kinderen wandelen
naar de kerk. Als een trechterbeweging verdwijnt de dikke stroom mensen traag door
de deuropening. Binnen staan de ramen en deuren open en een zomerwind blaast
door de hoge ruimte. Ik verbaas me over het smalle houten kerkbankje in een
land waar mensen over het algemeen toch wat voller zijn. Recht voor mij is het
gouden altaar. Aan de zijkant is een kerststal neergezet met hysterische lichtjes.
De kerk is overvol en in de deuropening staan de laatkomers die geen plek
hebben gemachtigd. Iedereen is uitgedost. Vrouwen met jurken en hoge hakken
paraderen door het gangpad. Tussendoor maken ze een kniebuiging naar Jezus.
Kerst is voor Arubanen serious business.
Dagen voor het feest was het topdrukte bij de kappers en de autowasstraten. Het
zijn -misschien op carnaval na- de belangrijkste dagen van het jaar.
De dienst begint. Drie mannen zingen de klassieke
kerstliederen met een Caribische beat eronder. De priester zwaait met een
zilveren bal waar zoetruikende rook door naar buiten komt. Hij houdt een lang
en gepassioneerd verhaal in het Papiamento waarvan ik het grootste gedeelte
niet begrijp. Levendige herinneringen aan een kerstmis in een bergdorpje van
Zwitserland komen boven. In een piepklein kerkje midden in een besneeuwd landschap
luisterde ik naar het kerstverhaal in het Reto-Romaans, de lokale taal. Op
woorden als ‘Bethlehem’ en ‘Maria’ na verstond ik weinig, maar ik kende het
verhaal maar al te goed. Het was mijn koudste kerst ooit. Nu beleefde ik
ongetwijfeld de warmste.
Opeens zegt de priester “Bon Pasco” (vrolijk kerstfeest) en
iedereen begint elkaar te omhelzen en te zoenen. Als ik een beetje verbaasd om
mij heen kijk schudden de mensen voor en achter mij breed lachend mijn hand. De
preek is klaar. De priester geeft nog een samenvatting in het Engels. In ongeveer
twee minuten vertelt hij drie keer dezelfde boodschap in verschillende
bewoordingen. Met “True love is true happiness” besluit hij zijn verhaal. De
stroom mensen vertrekt nu als een omgekeerde trechter de nacht in. Donker is
het niet; precies boven de kerk staat een stralende volle maan.
Het einde nadert. Nog een paar dagen en dan is 2015 voorgoed
voorbij. Langs de straten poppen containers uit de grond. Grote zelfgeschreven
borden wijzen voorbijgangers op het waar dat erin wordt verkocht: “Klap”.
Papiamento kan soms zo kinderlijk eenvoudig zijn. Naast de kilo's knalvuurwerk staat een brandblusser van het kleinste formaat. Mijn glimlach verdwijnt als
sneeuw voor de zon als de eerste “klapchi” worden afgestoken. Grote rode matten
knallen minuten lang waardoor er kleine gaatjes in mijn trommelvlies ontstaan.
Dag en nacht schieten pijlen de lucht. Het ontplofte kruit laat kratertjes na in het asfalt. Op Aruba is het vijf dagen oud en nieuw.
De eerste uren van 2016 sta ik met mijn voeten in het zand.
Samen met tientallen anderen zijn we op een ‘bring your own’ feestje op het
strand. Een man zwaait spectaculair met vuurballen om zich heen. In het zand
liggen verloren slippers. Aangeschoten feestgangers houden zich met moeite
staande op de zachte en instabiele ondergrond. De zee golft zachtjes, het water
is aangenaam lauw. Er is niets veranderd ten opzichte van vorig jaar.
Nauwelijks bekomen van de nieuwjaarskater spoeden de
Arubanen zich op 2 januari naar Oranjestad, het decor voor de jaarlijkse
Fakkeloptocht, de eerste carnavalsparade van het jaar. Waar in Nederland de
eerste januaridagen grauw en grijs voorbij trekken, vult de lucht
zich op Aruba met spanning. De winkels zijn vroeg dichtgegaan, de hoofdwegen
zijn afgesloten. Het is vechten om een parkeerplaats en dringen voor een goed
plekje langs de route. Het is tijd voor weer een feestje. Uitgedost in
creatieve politiepakjes en met fluoriserende lichtjes trekt een oneindige stoet
aan opgetogen mensen voorbij. Ze dansen in de maat die wordt aangegeven door verschillende
muziekwagens. Elke carnavalsclub heeft zijn eigen DJ en dresscode. Drankkarren
rijden mee zodat tijdens het dansen de glazen worden bijgevuld. Wie wat moet
lozen kan terecht een dixi op wielen.
Terwijl wij vermakelijk toekijken wijst een Arubaanse vrouw
vragend naar Benjamin zijn voeten die bewegingsloos op de grond staan. Ze trekt
hem mee de stoet in om te dansen. Ze steekt haar achterwerk naar achter en haar
goedgevulde spijkerbroek schuurt tegen hem aan. Haar lippen tuiten, vermakelijk
kijkt ze in de lens van mijn camera.
Wanneer gaan jullie naar huis, vraagt de Arubaanse vrouw
naast me waarmee ik aan de praat ben geraakt. “Over twee weken” zeg ik terug.
Ze trekt een gezicht alsof ze spontaan kramp krijgt. “Maar dan missen jullie
carnaval. Dat is pas écht feest!”