Na drie maanden Aruba vervolgen we het alfabet. In twintig
minuten vliegen we van eiland A naar eiland B binnen het Koninkrijk der
Nederlanden. Op het vliegveld slaat een man een kruisje voor een kitscherig
goud Mariabeeld. ‘Aruba hoopt u nog eens terug te zien’, staat op een bord
vlak voor de gates. ‘Komt voor de bakker’, denk ik hardop.
In het schemerlicht vliegen we over de oceaan. De lichtjes
van Venezuela zijn heel dichtbij. Niemand in het kleine vliegtuigje kijkt naar
buiten, bijna iedereen heeft zijn ogen dicht. Als we goed en wel in de lucht
hangen zegt de piloot dat de landing wordt ingezet. Het cabinepersoneel moet
gaan zitten. De enige purser aan boord hangt nonchalant over een stoel en praat
uitbundig met de passagier. Hij gaat niet zitten, maar gelukkig is de landing zacht. Bij de douane drukt een man een stempel van een flamingo in mijn
paspoort.
Op Bonaire is het donkerder dan op Aruba. Dat valt me op
door de helder blinkende sterren aan de zwarte hemel. Orion lijkt recht boven
op ons appartement te staan. Als we door het hekje de tuin inlopen begint een
grote krab onrustig met zijn gigantische scharen te zwaaien. We hebben de rust
verstoord. De nacht valt en muggen zingen als een vals koor. We zijn op een
heel ander eiland, dat voel ik meteen.
Zaterdagochtend. Het muggenkoor heeft plaatsgemaakt voor een
fluitconcert van tropische vogels die op het randje van het balkon zitten. De
geel met groen gekleurde beestjes hebben mijn wekker overbodig gemaakt. Het is
nog vroeg en er is geen mens in Kralendijk. De hoofdstad heeft welgeteld één
winkelstraat en wat cafés aan de verbluffend blauwe zee. Er lopen twee ezels
over de stoep met hun koppen naar beneden, hun grote oren zijn gespitst. Bij
een prullenbak blijven ze staan om te snuffelen. Niks lekkers vandaag, en hun
hoefjes tikken verder over de stenen.
Met een scooter rijden we het eiland over. Verlaten
weggetjes, asfalt zonder gaten en overzichtelijke rotondes; het verkeer is een
verademing in vergelijking met Aruba. Één keer moeten we hard remmen voor een
enorme leguaan die midden op de weg zit, zelfverzekerd en autonoom. Als onze banden
bijna zijn schubbige staart raken, schiet hij onhandig de bosjes in. De wind
blaast door mijn haren en ik maak foto’s van een omgeving die groener, weidser
en gemoedelijker is dan ik tot nu toe van de Cariben heb gezien.
Onderwaterfeestje
Het eiland heeft geen hagelwitte zandstranden. Onder mijn
voeten prikken en duwen grove stukken afgesleten koraal. Je moet er wat voor
over hebben om het water in te komen. Tjakka! Gehaald. Zodra ik mijn hoofd
onder water steek zie ik het meteen: de onderwaterwereld van Bonaire is
magisch. Ik kijk door een helder blauwe massa de eindeloze diepte in. De bodem
is als een weelderige kasteeltuin; vol planten, bomen, bloemen, rotsen met
bruggetjes en verscholen holletjes. Voor mijn duikbril verschijnt een vis.
Ronde ogen staren me aan. Ik blijf roerloos drijven om hem goed te bekijken.
Zo’n exemplaar heb ik nog niet eerder gezien. Misschien denkt hij wel
hetzelfde.
Iets verderop zwemt een langwerpige trompetvis, dichterbij
de bodem zit een ballonvis tussen het wuivende wier. Het lijkt wel feest. De
papagaaivis arriveert. Felblauwe kleuren en vrolijk klapperende vinnen. Zijn
mondhoeken trekken omhoog alsof hij lacht.
Als de hoofdgast arriveert slaat
mijn hart even over. Hier heb ik op gewacht. Aan het wateroppervlakte vlak
naast mij zwemt een schildpad. Zijn grote ogen turen stoïcijns, zijn
flappertjes bewegen traag. Hij gedoogt mij naast zich, als ik me rustig houd.
Zachtjes zwem ik achter hem aan. Van achter het glas van mijn bril is het net
alsof ik naar een natuurfilm kijk. Ik kan me maar moeilijk realiseren dat het
beschermde beest een meter voor mijn neus zwemt, in een prachtig aquarium
zonder wanden. Het zon breekt door. De heldere stralen steken door het water
tot op de bodem. Het licht valt op zijn groenbruine schild. Ik wil het niet,
maar ik moet de schildpad laten gaan. Ik stop met zwemmen en terwijl ik zo stil
mogelijk drijf kijk ik hoe hij in de eindeloze diepte verdwijnt. Dat ik
ontzettend ver uit de kust ben afgedreven zie ik pas als ik mijn hoofd weer
bovenwater steek.
We rijden verder richting het noorden. Voor
ons doemt een meer op, omgeven door bomen en struiken. De roze flamingo’s steken
fel af tegen de groenblauwe omgeving. Ze zijn het nationale symbool van het
eiland, zoals in mijn paspoort al duidelijk werd gemaakt. Iemand zei mij ooit
dat ze zo roze zijn omdat ze garnalen met kleurstof te eten krijgen. In dat
geval waren er voor de kleurige vogels
in dit meer zeker emmers verf nodig geweest. Hun bolle rompjes staat op
sprieterige poten, met hun knobbelige kromme snavels pikken ze eten uit het
water. Alles klopt met de flamingo’s die ik ken uit mijn jeugd; in het eerste
verblijf rechts na de ingang van Diergaarde Blijdorp.
Pekelmeer
Even roze als de flamingo’s is het water rond de zoutpannen,
helemaal in het zuiden van het eiland. Hier werden tijdens de koloniale tijd
indianen en slaven uit Afrika te werk gesteld om zout te ‘oogsten’ voor de
West-Indische Compagnie (WIC). Nog altijd is zout het belangrijkste
exportproduct van Bonaire. Door de wind wordt het zeewater in de pan op het
land geslagen. De zon zorgt ervoor dat het overgebleven water grotendeels
verdampt. Wat achter blijft in dit natuurlijke proces is zuiver zout. Als we
over een smalle weg tussen de oceaan en de zoutpannen rijden blijkt hoe groot
het pekelmeer is. Door het langzame verdampingsproces en de grote hoeveelheid
zout kleurt het water dieproze. De wind trekt rimpels aan het oppervlakte, de
zon versterkt de kleur. Ik begeef me in een zonnige, roze wereld.
De avond valt en het café staat vol. Het aantal
uitgaansgelegenheden op het eiland is schaars, waardoor iedereen zich in
dezelfde bar begeeft. Een DJ mixt bekende nummer te snel door elkaar. De beat
dreunt door de kleine ruimte. Monden bewegen, glazen kantelen, schuimsnorren
worden afgelikt. Tussen vingers balanceren sigaretten. Niemand merkt op dat er
een magere man het café komt binnenwandelen. Zijn geraffelde blouse hangt open
en ik zie zijn ribben. Door de neus van zijn schoen steekt een teen. Eenmaal
binnen kiest hij positie vlak voor de reusachtige geluidsbox. Michael Jackson
begint te zingen, Beat it. De man gooit
zijn handen in de lucht en begint uitbundig te dansen. Zijn lichaam beweegt
ritmisch, zijn ogen zijn gesloten. Een caféganger geeft hem een biertje en een
sigaret. De man lacht en ik zie een vrolijke mond zonder tanden. Zelfs in de kroeg zitten paradijsvogels.
Nog een laatste biertje en dan zit de mini-vakantie erop. Bonaire
is met recht een heel
bijzondere gemeente van Nederland. Via eiland C vliegen we terug naar eiland A,
waar het allemaal begon.